De eerste vermelding van Menen dateert uit 1087. De stad is ontstaan aan de historische weg Brugge-Rijsel. De nabijheid van Wallonië en Frankrijk zorgde ervoor dat Menen zich in de 14de eeuw als een belangrijk lakencentrum ontwikkelde. Tijdens de eerste helft van de 16de eeuw werd de stad - met 104 meester-brouwers - tot ver buiten de regio bekend om zijn bier.
Door zijn strategische ligging en het grote handelsbelang van de stad, werd Menen meerdere keren bezet. Getuigen van deze bewogen geschiedenis zijn onder andere de vestingen met hun kazematten, de Leopoldkazerne, het oorlogsmonument van Yvonne Serruys op het Vander Merschplein en de Duitse militaire begraafplaats.
Vandaag de dag telt Menen, met de deelgemeenten Lauwe en Rekkem, ongeveer 32.500 inwoners. De laatste jaren maakte het stadsbestuur Menen nog aantrekkelijker door een ingrijpend stadsvernieuwingsbeleid. Voorbeelden hiervan zijn de renovatie van het stadhuis, de heraanleg van het Stationsplein en de omgeving van de Grote Markt en de bouw van het moderne zwembadcomplex langs de oude Leiearm. Monumenten uit het verleden zoals de vestingen in Park ter Walle en de kazematten kregen eveneens een grondige opknapbeurt.
De loop van de Leie in Menen en het hydrografisch uitzicht van Menen is in de loop der tijden verschillende malen gewijzigd, want de oorspronkelijke loop van de rivier werd meerdere keren veranderd en aangepast. De Leie heeft een belangrijke rol gespeeld in het ontstaan van de nederzetting, die later zou uitgroeien tot de stad Menen. Precies het overschrijden van de rivier door een weg die twee grote economische centra (nl. Rijsel en Brugge) met elkaar verbond, betekende het begin van de nederzetting als oversteekplaats over de Leie. Reeds in de 14de eeuw waren er twee vertakkingen: de Dode Leiearm en de rechte doorsteek met Wael en Achterwael. De Dode Leie is heel waarschijnlijk de oudste rivierarm en maakte deel uit van de oorspronkelijke meandervormige loop van de Leie. Het rechtlijnige stuk van de Leie daarentegen is wellicht van kunstmatige aard, door mensenhanden gegraven. Dit gebeurde reeds vóór 1300. In de ‘Golden River' werd het vlas geroot. Dankzij de Leie kon Menen zich verder ontplooien als stad, vandaar ook de gouden bijnaam.
Bij de aanleg van de vestingen van Montigny werd het water van de Leie aangewend voor de bevoorrading van de gracht rond de vestingmuren. Ook bij de aanleg van de vestingen van Vauban (1679-89) en de bouw van de Hollandse vestingen (1817-30) werd de Leievallei maximaal benut voor het scheppen van kunstmatige overstromingszones. Zodoende kon men op verschillende plaatsen kunstmatige overstromingen creëren. Tussen Menen en Wervik vormde de Leie ook de grens met Frankrijk.
Tijdens de 19de eeuw bleef het tracé van de Grensleie bijna onveranderd en kwamen er maar weinig verbeteringswerken tot stand. Na de eerste wereldoorlog kanaliseerde men een deel ten gunste van de scheepvaart. In 1920 werd een nieuw deel gegraven, zodat de schepen niet meer door de oude stad moesten varen. In de jaren 1970 werden oude delen gedempt en omgevormd in een parkzone (Oude Leielaan). Eind jaren 1980 werd de loop van de Leie nogmaals gewijzigd. De rivier werd verdiept en rechtgetrokken. Zo ontstond een eiland (grotendeels op Frans grondgebied) van 40 ha. De oude Leiearm wordt stilaan herschapen in één aaneengesloten recreatiegebied met jachthaven, recreatiegebied, diverse mogelijkheden voor waterrecreatie en een nieuw zwembadcomplex.
Sedert de middeleeuwen maakt Menen net als Halewijn/Halluin deel uit van het graafschap Vlaanderen. De Leie (met de Dode Leie) vormt er de grens tussen de kasselrij Kortrijk en de kasselrij Rijsel. Gedurende de 17de eeuw fungeert de grens onder Lodewijk XIV als oorlogsgrens. Op het einde van de eeuw wordt 27 hectare grond van Halluin ingelijfd bij het grondgebied van Menen voor de aanleg van de versterkingen van Vauban. De dorpskern van Halluin en de ‘meersen van Menen' in Halluin langs de rechteroever van de Leie worden door een besluit van Lodewijk XIV op 3 maart 1686 bij Menen gevoegd.
In 1779 sluiten de Oostenrijkse keizerin Maria Theresia en de Franse koning Lodewijk XVI een verdrag i.v.m. de gemeenschappelijke grens van Duinkerken tot Luxemburg: artikel 18 betreft een grenscorrectie in Menen en Halluin. Het stuk ten zuiden van de Leie tot 10 vadem ten zuiden van de weg van Menen naar Rekkem wordt door Frankrijk afgestaan. Dit stuk grond, ‘Halluin Nord' genoemd, langs de Leie, is zo'n 180 hectare groot.
De grens tussen Frankrijk en de Oostenrijkse Nederlanden wordt aangeduid door grenspalen, met aan de ene kant drie lelies (i.e. wapen van Frankrijk en van Koning Lodewijk XVI) en aan de andere kant een dubbele adelaar (i.e. wapen van Oostenrijk en van Keizerin Maria-Theresia). Op het grondgebied van Menen staat nog één dergelijke grenspaal.
Op het einde van de 18de eeuw worden onze streken door de Fransen bezet en zo verdwijnt de grens in Menen van 1793 tot 1815.
De verdragen van Parijs van 1814-15 herleiden Frankrijk tot zijn grenzen van 1792 en zo evolueert de grens tot de actuele lijnvormige grens.
Het Verdrag van Kortrijk in 1820 regelt de grenzen tussen Frankrijk en de Nederlanden. De grenslijn tussen Menen en Halluin wordt als volgt beschreven: "Vanaf het ‘Eiland van de Lantaarns' (Ile des Lanternes), dat ten zuiden van het bastion van de Capucijnen lag in de Leie, volgt de grenslijn de rechteroever van meest zuidelijke voorgracht van de versterkingen, tot ter hoogte van de sluis van de molens en de beer (batardeau) van het bastion van de Leie. Van daar gaat de grenslijn naar het zuiden toe, langs de as van de Dode Leie tot aan de weg naar Busbeke. Daar gaat de grenslijn verder naar het oosten langs de noordelijke boord van de genoemde weg tot aan de grote weg van Rijsel naar Menen zodat de weg van Busbeke naar Halluin helemaal tot Halluin behoort. Vervolgens vormt de as van de grote weg van Rijsel naar Menen over een afstand van zo'n 50 m de grens tot aan de weg van Menen naar Rekkem. Daar gaat de grenslijn oostwaarts evenwijdig met de weg van Menen naar Rekkem op ongeveer 20 m ten zuiden van die weg. De grenslijn is afgepaald door 19 grensstenen tot aan de Murissonbeek, op de grens van Menen, Halluin en Rekkem." Het tracé van de grenslijn is tot op heden hetzelfde gebleven, maar in die 180 jaar is al heel wat veranderd, zodat het tracé van de grens tussen België en Frankrijk anno 2002 soms raar en onverklaarbaar lijkt. De versterkingen van Menen en de verschillende grachten (die de grenslijn voor een groot deel bepaalden) zijn verdwenen. De loop van de Leie werd verschillende keren veranderd. De Barakken in Menen werden volgebouwd vanaf de tweede helft van de 19de eeuw door de toevloed van grensarbeiders die in Menen kwamen wonen. Het verbod om huizen te bouwen dicht bij de grens werd niet nageleefd en zo kwam er een Frans-Belgische agglomeratie tot stand in Menen-Barakken en Halluin, waar de grens nog moeilijk zichtbaar is tussen de arbeiderswoningen die in Menen en Halluin in dezelfde stijl gebouwd zijn.
Grensarbeid: ontstaan en evolutie
Een boeiend fenomeen bij het verschijnsel ‘grens' is het economische aspect van de grensarbeid. Menen speelde hierin lange tijd een sleutelrol. Het tekort aan werkgelegenheid in West-Vlaanderen in de tweede helft van de 19de eeuw heeft een omvangrijke volksverhuizing teweeggebracht, vooral naar het arrondissement Rijsel. De grensarbeid heeft zijn wortels in het midden van de 19de eeuw. De grote depressie in West-Vlaanderen in 1846-1848 was te wijten aan het samenvallen van een crisis in de linnennijverheid en het mislukken van de oogst. Voor de West-Vlamingen was het een vlucht uit de ellende.
In Noord-Frankrijk werd ondertussen een bloeiende textielnijverheid uitgebouwd. In 1886 telde Halluin 77% Belgen. In Roubaix en Roncq woonden meer Belgen dan Fransen. Op het einde van de 19de eeuw komt een kentering. In plaats van definitief uit te wijken, komt de grensarbeid als pendel (dagelijks, wekelijks) tot stand. Betere vervoersmogelijkheden en het feit dat leven in West-Vlaanderen goedkoper was enerzijds en de hogere lonen (minstens 20 %) in Frankrijk anderzijds, verklaren dit fenomeen. De bevolking van Menen steeg van 11.749 inwoners in 1880, naar 14.166 in 1890 en 18.611 in 1900 (dit is een toename van 58% in 20 jaar). Dit gaf aanleiding tot het ontstaan van de grenswijk De Barakken - nu een erkend toeristisch centrum.
Na de Eerste Wereldoorlog bereikte de grensarbeid haar eerste hoogtepunt. Het verschijnsel had haar weerslag op onze eigen economie. De lonen moesten opgedreven worden in Zuid-West-Vlaamse bedrijven en de globale industrialisatie werd erdoor bemoeilijkt. In een rapport dat in 1936 aan de regering werd voorgelegd schreef ir. J.M.L. Demeyere : "La concurrence des hauts salaires français a rendu la vie dure à toutes les industries qui se sont établis à Menin; plusieurs industries ont essayé d'y prendre pied et pour plusieurs I'essai a été infructueux". .."II faut des industries; étant donnée la position géographique toute spéciale de ces villes, nous croyons pouvoir ajouter des industries spécialisées, capables de payer à leurs ouvriers spécialiste, demandé par l'industrie française". In 1948 waren er in het arrondissement Kortrijk niet minder dan 22.600 grensarbeiders werkzaam in Noord-Frankrijk.
De eigen industrie haalde 1900 arbeidskrachten uit het arrondissement Roeselare, 2000 uit het arrondissement leper en 1200 uit het arrondissement Tielt. In de Franse grensgemeenten in de zone Armentières-Wattrelos bedroeg de totale werkgelegenheid in 1954 106.000 op een eigen beroepsbevolking van 81.050. De terugloop van de tewerkstelling in de Noord-Franse textielnijverheid (van 190.000 arbeidsplaatsen in 1954 naar 129.600 in 1968) en de toenemende industrialisatie in onze streken, luidde het einde in van de grensarbeid.
Ter afronding: in 1997 werkten 2.043 Fransen in het West-Vlaamse grensgebied.
Waar haalt Menen zijn naam vandaan?
In de loop van de geschiedenis ontstonden daaromtrent een handvol etymologische verklaringen. Niemand weet echter met zekerheid de etymologische afkomst van Menen.
Hierna de beschrijving van enkele hypothesen:
- volgens Sanderus (1732): Mennen: leiden, voeren over de Leie
- volgens Lansens (1841): Meëente: gemeenzame plaats, weilanden die in 't gemeen worden gebruikt
- volgens Meynne (1860): Menhem: gebouw of stalling waar de paarden pleisterden (i.e. rusten en eten) vooraleer de reis langs de Leie voort te zetten
- volgens Kan. Desmet (1864): Menheim: onder Frankische invloed, een Germaanse nederzetting langs de Leie (cfr. Manheim in Duitsland)
- volgens Gysseling: Menin (Frans voor Menen) is een prehistorische nederzettingsnaam afgeleid van Maininion
- volgens De Vries: Manin van Maininium dat gemeenschappelijk bezit betekent
Vlag van Menen
De beschrijving van de vlag van Menen werd vastgelegd bij beslissing van de Gemeenteraad dd. 25 april 1980 en werd bekrachtigd door een Koninklijk Besluit van 1 oktober 1980 (Belgisch Staatsblad van 12.12.1980).
De beschrijving luidt als volgt:
"Twee even lange banen van rood en wit, met in de broektop drie gele vijfpuntige sterren, geplaatst 2 en 1".
Wapen van Menen
De beschrijving van het wapen of het schild van Menen werd vastgelegd bij beslissing van de Gemeenteraad dd. 25 april 1980 en werd bekrachtigd door een Koninklijk Besluit van 1 oktober 1980 (Belgisch Staatsblad van 12.12.1980).
De beschrijving luidt als volgt:
" In zilver drie kepers van keel. Het schild getopt met een stedekroon met vijf torens van goud".
De Raad van Adel bracht voor beide een gunstig advies uit, alsook de Subcommissie voor Heraldiek.
Logo van Menen
In oktober 2002 klopte het stadsbestuur aan bij de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten uit Gent. Onder leiding van hun docent en optiecoördinator Martin Baeyens en collega's zouden alle laatstejaars van de optie Grafische Vormgeving een logo ontwikkelen. Daaruit werd één ontwerp gekozen, dat alle interne en externe communicatie van de stad een eigentijdse look moest geven.
De schuine witte streep symboliseert de Leie die in Menen ons land vanuit Frankrijk binnenstroomt. Het verbindt als het ware België en Frankrijk doordat de landgrens ook in het wit is uitgevoerd. M.a.w. het bovenste vlak symboliseert Menen, het onderste Frankrijk.
Daar alles ineenvloeit, is er geen grens meer. De grenzen zijn open. Menen is daardoor grensverleggend.
Sinds 2020 heeft Stad Menen een nieuw logo.
Met een nieuwe branding met bijhorend nieuw logo zetten we onze stad Menen op een frisse en dynamische manier sterker op de kaart. Door eenduidige communicatie brengen we Menen consequent en duidelijk naar buiten.
Het nieuwe logo is opgebouwd uit een symbool en een slogan. De geschreven ‘m’ geeft een warm welkom gevoel. Waarom geschreven? Het zorgt voor een dynamische beweging, een stad in beweging.
Menen ligt aan de grens. De slogan ‘waar je thuiskomt’ legt de nadruk op de diversiteit binnen én de warmte van de stad. Dit versterken we door het gebruik van 6 kleuren.
Met andere woorden, een kleurrijk thema vol diversiteit.
We brengen met deze veelkleurigheid ook letterlijk kleur in onze stad en binnen onze organisatie.
De geschiedenis van de Meense reus (reuzen) flitst ons terug naar het einde van de 16e eeuw, om precies te zijn naar het jaar 1596.
De eerste Meense reus werd gemaakt te Ieper. Het karkas bestond uit wilgen wissen. Alleen het hoofd was uit hout gesneden. Het beschilderen ervan moest het de uitdrukking van een belangrijk figuur schenken. Jaarlijks mocht de reus mee opstappen in de processies.
De eerste Meense reus was blijkbaar een kort leven beschoren. In 1626 vervaardigden de Menenaars immers al een tweede reus. Het karkas werd deze maal geheel gekleed en opgesmukt. Het kleed bestond uit geel laken, versierd door loofwerk van rood en groen papier, belegd met nestels en boordsel. Niet minder dan vier en een half laken werd gebruikt om de geplooide halskraag te vervaardigen.
Op de vooravond van een plechtigheid stelden de magistraten het hoofd, losgemaakt van het karkas, tentoon aan een venster van het belfort. Daarna werd het hoofd opgeborgen in een kast in de hallen.
Na enige tijd kreeg de Meense reus, Jan van Menen, het gezelschap van een vrouw: Bette.
De Meense reuzen prijken ondertussen reeds jaren op het etiket van het Meense Wieltjesbier "Ne Goen".
Jaarlijks maken ze hun opwachting op de Grote Markt en de centrumstraten tijdens de Wieltjesfeesten.
Nieuwe gedaante van de reus
In 2016 kreeg de tot op de draad versleten Jan Van Meenen een volledig nieuwe gedaante. Zijn hergeboorte werd op zondag 4 oktober feestelijk gevierd. Jan kreeg deze keer een erg bijzondere look. Kunstenaars Henk Delabie en Jan Wijffels opteerden er immers voor om met een moderne reus de plaatselijke reuzentraditie verder te zetten. Zij ontwierpen de kunstzinnige kop van de reus, geïnspireerd door Picasso. Het op hun aangeven ook ongewone lichaam van de reus bestaat uit een asymmetrische stalen constructie. De zeshoekige borst met klok verwijst naar de (achthoekige) belforttoren. De kledij werd door ontwerpster Veerle Hasselman getekend en door haarzelf en Rita Verfaillie vervaardigd.
Meer info over de aanmaak van de nieuwe reus
Henk Delabie en Jan Wijffels vonden voor de aanmaak van de kop van de reus inspiratie bij Picasso, en wel bij een sculptuur uit 1932. Picasso was één van de 1e die werkte met inzichten van de Afrikaanse kunst en die een hoofd deconstrueerde en het dan in een nieuwe compositie samenstelde. De bedoeling hierbij was vooral de innerlijke zeggingskracht te benadrukken ipv het uiterlijke. De reuzenmakers kozen er specifiek voor om eerder een narratief verhaal van de reus naar voren te brengen dan een soort naturalistische realiteit. De figuur van de reus sprak hen meer aan als een levend geactualiseerd verhaal, iets waar men vooral verder aan kan bouwen (anno 2016). Ze verkozen dit boven een vastomlijnd erfgoedwerk, iets met historische waarde maar dat sowieso ineens eindigt.
Met het lichaam wilden Jan en Henk ook iets bijzonders doen. Iets dat ook héél specifiek zou verwijzen naar Menen. Daarom gaven ze het reuzenlichaam de zeshoekige vorm van de belforttoren en krijgt de reus op zijn borst een klok. Om meer dynamiek en jeugdigheid in te brengen kozen ze verder ook voor een asymmetrische vorm. Veerle Hasselman maakte het kostuum. Zij werd hierin trouwens bijgestaan door de Meense Rita Verfaillie. De kostuumdesign verwijst naar de Bauhaus stijl, meer specifiek ‘Das Triadische Ballet van Oskar Schlemmer’.
Deze stijl gaat mee met dat ontrafelen van de vorm van het hoofd en is verwant met de dynamiek van het reuzenlichaam.